woensdag 4 februari 2009

Het leukste van Curaçao


























Nu ga ik iets leuks schrijven over Curaçao, dacht ik. Tegelijkertijd begonnen toen de problemen. Ik begon te piekeren en te piekeren en mijn geheugen te kwellen: wat was er nu leuk geweest op dat eilandje van onze rijksgenoten, zoals de koningin die verre wereldburgers noemt ?
Natuurlijk was er de harde wind, die altijd uit dezelfde richting waaide, zodat de enkele bomen die men zag zo kromgegroeid waren dat ze perfecte windwijzers vormden. Mensen met lange haren konden daar ook maar beter niet naar buiten gaan, want het eindigde ermee dat hun kapsel veranderde in een onontwarbare knopenmassa. Nu snapte ik ook, waarom alle vrouwen daar superkort haar droegen.
Een aardig verhaal is misschien wel, dat ik, toen ik voor het eerst in ons toenmalige hotel aankwam ( het 'Flamboyant Hotel') de hotelmanager, die Hazeleger heette ( ik geloof, dat zijn voornaam Berend was) bleek te kennen omdat hij afkomstig was uit mijn geboortedorp. Mìjn vader had vroeger nog een bijbaantje als boekhouder gehad bij het kippenbedrijf van zìjn vader. We haalden herinneringen op aan de burgemeester, het kasteel in het bos, de zwartekousenkerk en het enige warenhuis wat het dorp rijk was geweest. Het grote hotel met de tennisbaan, waar mijn ouders met de elite van het dorp tennisten op zondagmorgen, wat een grote schande was, want de verplichte zondagsrust van de orthodoxe gereformeerden en hervormden werd zo ongewild ( ze konden toch ook de andere kant opkijken?) verstoord bij het zien van al die bewegende blote armen en benen, wat zo'n beetje gelijk stond aan een kijkje in de hel ! Gelukkig lazen ze de rest van de dag in de bijbel om al dat verderfelijks te verdringen.
Maar goed, al op de eerste avond bleek dat het toppunt van culinair genot op het menu van Flamboyant, uit 'kapucijners met spek en piccalilly' bestond, mij warm aanbevolen door de al door de wol geverfde leden van de bemanning die in de zwoele avondlucht kennelijk heimwee hadden gekregen naar de Hollandse winter.
De kamers waren, eufemistisch gezegd, niet al te schoon en er hing zo'n verrottingslucht, die kennelijk hoort bij een combinatie van tropische temperaturen en de nabije aanwezigheid van de zee. Het kwam vaak voor dat de kamers nog niet waren schoongemaakt als we in het hotel aankwamen en als je een lange wachttijd wilde vermijden, kon je maar het beste je eigen bed opmaken en schone handdoeken uit de kast op de gang, of van de trolley van het kamermeisje, halen. Die ene keer dat het leek alsof mijn kamer wèl was schoongemaakt kwam ik bedrogen uit, want toen ik het opgemaakte bed opensloeg, zag ik verdachte vlekken op de lakens en moest ik alsnog aan het werk. Misschien dacht het kamermeisje dat ik zo moe zou zijn dat ik het niet zou merken, maar waarschijnlijker is dat ze helemaal niets dacht. Laat ik maar zwijgen over de snelheid van de 'service' van de rest van het eilandpersoneel, we zullen het er maar op houden dat de bevolking passief wraak nam op de hedendaagse nakomelingen van de voormalige koloniale 'onderdrukkers.'

Op een keer had de 2e co-piloot ( oftewel de 2e Tweede of Coco) een open jeep gehuurd en daarmee reden we het hele eiland door van oost naar west over een lange golvende weg met aan weerszijden 'bush', bestaande uit laag struikgewas en cacteeën, bevolkt door hier en daar een kudde geiten. We zagen aan de zuidkant: de baaien, stranden, oude landhuizen en de olieraffinaderij. De noordkust was ruig en vanaf hoge kapen keek je uit over een woeste branding. Ik hoorde dat aan die kant van het eiland veel haaien de zee onveilig maken, maar door de onherbergzaamheid van de kust had niemand daar last van, want het was sowieso te gevaarlijk om daar het water in te gaan.
We dronken een biertje en lunchten in Jaanchies Restaurant op Westpunt, tot op de dag van vandaag een beroemd restaurant. Niet vanwege het eten denk ik, maar wel om het heerlijke uitzicht en de relaxte houding van de eigenaar, die wel Jan(tje) zal heten.
Op de terugweg reden we langs Willemstad om vanaf Otrabanda de wandelbrug over te steken naar Punda, waar we de markt aan de waterkant bekeken en langs de tax-free winkels liepen. De prijzen duidden op een rijke clientèle, waarschijnlijk afkomstig van de regelmatig aanleggende cruise-schepen.
























Bij het vallen van de avond zaten we weer met een drankje op het terras van het hotel en zagen hoe de laatste stralen van de ondergaande zon de schepen kleurden die loom voorbijgleden. Ons avondlijke vermaak bestond uit eten, drinken en slapen, tenzij we er in het weekend verbleven, want dan was er nog wel eens een steelbandje, dat voor wat vertier zorgde.
Voor de mannen op het eiland, en dat waren er velen want er waren kampen van de Nederlandse marine en mariniers op het eiland gelegen, was er nog de mogelijkheid Campo Alegre, een soort reservaat waar prostituées( uit vnl. Colombia) waren ondergebracht, te bezoeken. Voor de stewardessen was de enige mogelijkheid aan hun schoonheidsslaapje te werken.

Na een paar jaar verhuisden we naar Frommer's Hotel, vlakbij het Hilton Hotel dat gebouwd was aan Piscadera Baai. Een kleine verbetering, dat wel, maar of het daar leuker was ?

Maar het leukste van Curaçao is natuurlijk gewoon: om er geweest te zijn.






Geen opmerkingen: