zaterdag 20 december 2008

Wel en wee in Bombay. Vliegen bij Garuda.

























Na drie lange maanden als eerste Eerste te hebben gezwoegd met zware plateaus, boxen, containers en serveerkarren in een baan, die voorheen altijd verricht was door mannen, moest ik weer op kantoor komen bij de Chef Stewardess. "Wat krijgen we nu weer?" dacht ik, maar er wachtte me een verrassing. Mijn verzuchting tijdens ons vorige gesprek dat ik liever een slechte stewardess was geweest, want die hoefde immers het werk van de AP niet te doen, had ze kennelijk goed in haar oren geknoopt. Ze deelde me mee dat ik, als beloning voor mijn harde werken, het komende seizoen uitgekozen was om enige malen uitgeleend te worden aan de Indonesische Vliegtuigmaatschappij Garuda. Er bestond nl. een samenwerkingsverband tussen de twee airlines, waarbij een AP en een Eerste Klas Stewardess van de KLM op Garuda-vluchten van Amsterdam naar Jakarta v.v. zouden worden ingezet om onze expertise over te brengen op het Indonesische cabinepersoneel.
Bij de crews stonden deze vluchten al gauw bekend als 'de honeymoon'.
Inderdaad ben ik drie maal ingedeeld op zo'n vlucht. De 2e keer dat ik op mijn indelingskaartje een 14-daagse zag staan met stops in Athene, Bombay en Jakarta had mijn man nèt vakantie en dit was een uitgelezen kans voor hem om eens met me mee te gaan. De AP nam het gelukkig sportief op al had hij zich misschien een andere voorstelling gemaakt van onze gezamenlijke reis. We vlogen op een DC 8-50, met nog een kleine lounge voorin het vliegtuig ten behoeve van de 1e klas passagiers.
Op die reis vloog ik voor de 2e keer met Purser Jantje, een vrolijke man die me hele nachten wakker hield door in de lounge krontjong-liedjes voor me te zingen. Werken mocht ik niet van hem. Iedere keer als ik op wilde staan om iets met de passagiers te gaan doen, zette hij me weer terug in de lounge. Als excuus zei hij, dat de passagiers allemaal Garuda-medewerkers waren die met rust gelaten wilden worden, maar ik denk stiekem dat hij liever niet had dat ik op zijn vingers keek. Achterin had de AP wèl veel werk, maar ik hoefde ook daar niet mee te helpen. Tijdens de lange nachten, in de rustige uurtjes, zaten hij en mijn man gezellig te schaken en ze hadden samen de grootste lol.
Op de heenweg stonden we 4 dagen in Bombay. We kwamen 's morgens vroeg aan en de wegen waren nog uitgestorven. Wel zagen we mensen, die in grote rioleerbuizen woonden en op kartonnen matjes op de trottoirs sliepen. Wij logeerden in het Taj Mahal Hotel ( de Garuda-bemanning verbleef in een ander, goedkoper hotel) en de AP overtuigde de receptionist ervan dat mijn man en ik op huwelijksreis waren en of we niet een suite konden krijgen ? Fantastisch zo'n luxe, met uitzicht op het water en de 'Gateway of India'. We hadden zelfs een antichambre waar bedienden zaten te wachten op onze opdrachten. Hun gemompel ( je hoorde bij wijze van spreken hun hoofden heen-en-weer wiebelen) vermengde zich vaag met die van het verkeer. Een schril contrast met de situatie buiten, op het moment dat je het hotel verliet. We werden dan onmiddellijk omsingeld door een steeds groter wordend leger bedelende kinderen in lompen, ernstig gehandicapten ( één jongen zonder benen die zich voortbewoog op een soort plank met wieltjes, was zo handig dat hij vlak voor je voeten bleef rijden tot je hem uit wanhoop maar een paar roepies gaf ) , moeders die babies onder je neus duwden, zwerende stompjes van ledematen die zich naar je uitstrekten en nog meer niet te beschrijven taferelen. Het genieten van je omgeving werd op deze manier ernstig belemmerd, al deden we ons best. We moesten het eeuwige dilemma onder ogen zien, dat als je niets gaf, je je schuldig voelde, maar als je wèl wat gaf, de meute behoeftigen uit alle hoeken en gaten tevoorschijn zou komen om aan te groeien tot onoverzienbare proporties.
Mijn man had zich opgeworpen als reisleider, want hij had zich goed ingelezen. Dus moesten we een treinreisje gaan maken naar Pune. Op het prachtige Victoria Station kochten we kaartjes naar het oord en we kregen aanwijzingen hoe laat de trein vertrok en van welk perron. Een half uurtje na de officiële vertrektijd stonden we nog steeds te wachten dus gingen we maar eens informeren. Wat bleek: die dag ging er helemaal geen trein. Tja, ze zullen ons wel dom hebben gevonden dat we toch een kaartje hadden gekocht en op die trein gingen staan wachten. Na een gesprek met de lokettist kregen we wel ons geld terug, min administratiekosten natuurlijk.
Wat nu ? De 'Tower of Silence' dan maar, de toren waar de Parsees hun doden neerleggen om door de gieren opgepeuzeld te worden. Nee, daar konden we niet in, want er waren net enkele 'begrafenissen' aan de gang. Eigenlijk wilde ik het ook liever niet zien. Het kijken naar de rond de toren cirkelende doodgravers was al genoeg, de rest kon ik me wel voorstellen.
We hielden een taxi aan, die ons een beetje zou rondleiden langs de bezienswaardigheden. Zo reden we naar de openbare wasplaats, waar de hotels en de rijke Indiërs hun was uitbesteedden. Die avond bekeek ik mijn handdoeken en lakens toch op een andere manier; het gezegde: "wat niet weet, wat niet deert" is niet voor niets uitgevonden. Daarna ging het naar de hoerenbuurt, waar de vrouwen in een soort kooien staan, met een gordijn achter de tralies dat net niet tot de grond reikte. Zo te zien was er niet meer ruimte dan anderhalve meter. Mijn man en ik boden de AP een wipje aan ter compensatie voor zijn seksuele frustraties, maar hij weigerde beleefd ons aanbod.
Het straatbeeld was chaotisch: door buffels voortgetrokken wagens, auto's, vrachtwagens, uitpuilende bussen, riksja's, voetgangers, mensen die op de stoepen zaten en lagen, herkauwende 'heilige koeien'  midden op kruispunten en op straten, omringd door hun eigen hopen vliegdoorzoemde stront en overal enorme zwermen kraaien. Het was heet en de lucht om ons heen was gevuld met die onuitsprekelijke geuren en geluiden die ik later blind zou kunnen herkennen op het moment dat de vliegtuigdeur openging: yes, this is India!
De volgende dagen zouden we nog een tempel bezoeken, waar net een bruiloft aan de gang was en mensen bloemen offerden en weer bij een andere waar de stenen besmeurd waren met geitenbloed ter ere van de godin Kali.
Een interessant uitstapje maakten we met een bootje dat vanaf de Gateway of India naar Elephanta , een eiland voor de kust, voer. Daar waren in grotten duizenden jaren oude beelden te bekijken. Maar alles wat we zagen was verval, bederf, vuil en verrotting. We vroegen ons af waarom er zo'n groot verschil was met bv. Thailand, waar ook armoede heerste, maar waar het toch niet zo schrijnend was om naar te kijken als wat we hier zagen. Zonder ons echt te verdiepen in de oorsprong van de verschillen vermoedden we dat het te maken had met het verschil tussen de hindoeïstische (van het kastenstelsel ) en de boeddhistische cultuur.
Het enige pluspuntje voor ons , vonden we, was dat alles er zo goedkoop was, zoals goud, zilver, sierstenen en zijde. We kochten voor de hele familie- en vriendenkring zijden jurken, kaftans, sari's, T-shirts, overhemden, kettingen, armbanden en wat ik verder nog vergeten ben, voor maar een handjevol dollars. Afdingen deden we omdat de etiquette dat vereiste, maar eigenlijk hoefde dat niet eens.
Ik weet niet meer hoe het kwam, maar op de laatste avond, toen we in het hotel een diner hadden geboekt, waar er een optreden zou zijn van een beroemde zangeres, die onder begeleiding van enige sitars authentieke Indiase liederen ten gehore zou brengen, werd ik, toen ik mijn eten zag en rook, enorm misselijk en moest ik de zaal in allerijl verlaten. Misschien bestond er in mijn onderbewustzijn een link met wat ik tijdens de vorige dagen overal gezien en geroken had. Later toen we op Delhi zouden gaan vliegen kende iedereen de term Delhi Belly wel, dit was iets dergelijks denk ik : een Bombay Belly.
Zo vloog ik, nog een beetje wit om de neus, naar Jakarta, maar gelukkig waren er alleen maar vrienden van Jantje aan boord, dus kon ik een beetje bijkomen, voordat ik aan de geuren van de kreteks en satehs zou worden blootgesteld.

Geen opmerkingen: