donderdag 25 december 2008

Elias

We waren net geland op het vliegveld van Beirut en reden in geblindeerde limousines tussen de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila door. Dat geblindeerde moest, want ons oude en vertrouwde, blauwe, KLM-busje was onlangs vanuit die kampen beschoten. Onze uniformen zouden hen misschien op verkeerde gedachten kunnen brengen. Met dat in mijn achterhoofd moest ik weer terugdenken aan mijn ontmoeting met Elias, een jaar eerder.

Sinds de B747 op het Verre Oosten was gaan vliegen stond ik vaak enige dagen over in Beirut. Tijdens vorige verblijven, toen we daar met de DC 8 kwamen, had ik al het gebruikelijke uitstapje gemaakt naar de Bekaa Vallei, via de beruchte driebaansweg over de bergen naar Damascus. Vooral levensgevaarlijk vanwege de roekeloze stuurkunst van de chauffeurs. Ook Byblos had ik al bezichtigd


















Byblos, 1971

al bezichtigd en op de Hamra, de beroemde winkelstraat van Beirut kende ik iedere winkel van binnen en van buiten. Maar hoeveel schoenen met plateauzolen en leren zadeltassen ( beiden toendertijd in de mode), kamelenzadels en gouden sieraden heeft een mens, zelfs een stewardess, nodig ? Na een tijdje kwam ik erachter dat er tennisbanen achter ons hotel (Riviera) lagen, die behoorden tot de Amerikaanse Universiteit en met mijn tennisraquet onder de arm klom ik regelmatig de helling op om een uurtje te gaan 'sparren' met coaches Aziz en George, die me bovendien na het tennissen hadden ingewijd in de geheimen van trictrac ( een variant van backgammon), dat overal in de middenoostenlanden gespeeld wordt. Ik werd er na een tijdje zelfs vrij goed in, dus deed ik vaak mee met wedstrijdjes als ze mensen nodig hadden. In de schaduw en geur van de Middellandse Zeedennen, het geluid van de cicaden in mijn oren en met het eeuwenoude uitzicht van schitterende zonnetjes op het azuurblauw van de zee, bracht ik daar menig gelukkig uurtje door.
Op die bewuste dag, waaraan ik nu moest denken, had Aziz me gevraagd of ik zin had tegen zijn broer, Elias, die op vakantie was, te tennissen. Een goede speler, had hij eraan toegevoegd. En inderdaad dat was zo, we speelden een paar sets en dronken daarna samen een biertje. We voerden een geanimeerd gesprek en hij vroeg of ik die avond zin had met hem ècht Libanees te gaan eten, want hij wist een goed restaurant in de buurt.
Op de afgesproken tijd, liepen we op de boulevard langs de zee, terwijl de zon onderging. Er stond een zacht briesje en het was zo'n moment, dat alles lijkt te kloppen.
Tijdens het eten werd het gesprek alsmaar interessanter, omdat hij me zijn levensverhaal vertelde. Hij was op zijn 16e Libanon uitgezet als 'persona non grata .'
"Maar waarom dan ?" : vroeg ik.
"Omdat ik lid was geworden van de 'Al Fatah' , de partij van Yasser Arafat, die de bevrijding van Palestina nastreeft."
"Oh ?" Ik wist niks.
Ik had wel eens iets opgevangen, 'Exodus' gelezen van Leon Uris, de film gezien en van de Balfour-declaratie gehoord, maar hoe het was om iemand te zijn die in het toenmalige Palestina woonde wist ik niets, of weinig. Hij vertelde me de geschiedenis van zijn familie: in 1946 waren ze gevlucht uit Jaffa, vader, moeder en 10 kinderen en terecht gekomen in één van de vluchtelingenkampen van Beirut. Ze hadden aanvankelijk gedacht, dat het maar een tijdelijk verblijf zou zijn, dat de wereld zich hun lot wel zou aantrekken, maar er gebeurde niets. Ja, de staat Israël werd uitgeroepen in 1948, met grote instemming van de hele westerse wereld. De kampbewoners reageerden verbitterd, maar ze hadden niet de middelen gehad om te protesteren. Ze hebben daarna grotendeels geweigerd om te integreren in de Libanese samenleving, omdat hun enige drijfveer, terugkeer naar Palestina was. Elias' vader, had na enige jaren het kamp verlaten om in het oostelijke deel van Beirut, zijn oude beroep van bakker weer op te nemen. Echter, zijn droom om ooit terug te keren naar Jaffa, had hij nooit opgegeven. Na zijn uitzetting was Elias als statenloze, via Denemarken in Noorwegen beland, waar hij politiek asiel had gekregen. Nu bezat hij een Noors paspoort, wat hem in staat had gesteld terug naar Libanon te reizen.
Ik merkte dat ik door zijn gepassioneerde betoog helemaal in de ban raakte. Gefascineerd ving ik de woorden: geweld, wapens opnemen, oorlog, etc. op, en ik vond het eigenlijk heel opwindend om iemand aan te horen, die zulke idealen koesterde dat hij er zijn leven voor over had. Hij vond, dat het niet genoeg was om te sympathiseren met hun ideaal, je was met hen en dan vocht je mee, of je was tegen hen en dan vochten ze tegen jou. Die ideeën vond ik romantisch.
Na het eten liepen we de zwoele nacht in en we passeerden het strand, waar langs de vloedlijn mooie jonge paartjes flaneerden. Hij wees op ze, en zei, dat het zijn broeders en zusters waren, die met hem de strijd zouden aangaan tegen de Joden, de Amerikanen en alle landen en mensen, die vóór de staat Israël waren.
Terug in het hotel liep hij mee naar binnen, maar Joseph, de vriendelijke receptionist met de immer rode gelaatskleur, verbood hem nog verder te gaan.

We hielden echter contact en een paar maanden later zijn mijn man en ik, op zijn uitnodiging, naar Oslo gevlogen om nader met hem kennis te maken. Ik herinner me, dat we voor het raam zitten van een restaurant boven aan de skispringschans van Holmenkollen en uitkijken over besneeuwde hellingen en in de diepte de lichtjes van Oslo. We discussiëren over het feit of er geweld gebruikt moest worden in het Palestijnse/Israëlische conflict of niet. Hij vond van wel en mijn man vond van niet. Ik zat er een beetje tussen. Aan de ene kant haatte ik geweld, maar aan de andere kant kon ik me de frustratie van de Palestijnen heel goed voorstellen.
Wat er daarna gebeurde tijdens de Olympische Spelen in 1972 van München en de daarop volgende wraakactie van de Mossad : "The wrath of God" was slechts het begin van de nieuwe 'honderdjarige' oorlog.

De kampen, waar Elias me een keer mee naar toe had willen nemen, maar waar hij geen toestemming voor had gekregen van de heersende 'Abu', lagen al achter ons.
Tijdens mijn verblijf en alle volgende vermeed ik de tennisclub, want ik wist niet hoe ik moest reageren als Aziz of George een beroep op me zouden doen, die verband zou hebben met mijn werk als stewardess van de KLM.
Nou ja, ik geef het toe: ik was gewoon heel erg bang geworden en, naar wat niet veel later zou blijken, terecht.

Elias is waarschijnlijk omgekomen door een bombriefaanslag, maar zeker zal ik het nooit weten.

Geen opmerkingen: