vrijdag 29 mei 2009

Bitter Bolivia





       


















      "Ach", zei pater Henk, " de nadruk op ons werk is geleidelijk veranderd van missionaris naar maatschappelijk werker."
We stonden bij de trein die mijn man en mij van La Paz naar het Titicacameer zou vervoeren. We hadden nog een laatste gesprek met pater Henk, die ons had afgezet op het station. 
        De avond daarvoor hadden de paters ons uitgenodigd om bij hen een echte Hollandse avondmaaltijd ( kippensoep, gehaktballen, andijvie en aardappelen met jus) te komen gebruiken. De laatste dagen waren we sowieso regelmatig bij hen te gast geweest en ze hadden ons laten zien wat hun werk inhield, zoals het opdienen van de mis in de naastgelegen kerk en het helpen en bezoeken van hun, overwegend arme, parochianen. Zo gaven ze voorlichting over voeding en medische zorg. Pater Henk vertelde ons als voorbeeld, dat de lokale mensen een baby die koorts heeft buiten in de vrieskou leggen. Als er iemand doodging werd het geld, dat uit Nederland werd opgestuurd voor de missie, aan het kopen van een nieuw pak en aan een mooie doodskist besteed, want dat was voor deze mensen heel belangrijk. Helaas kregen ze ieder jaar minder opgestuurd, dus voorzag hij voor de toekomst grote financiële problemen.    
       We waren bij de paters beland omdat we een reisverhaal van Cees Nooteboom, ' Bitter Bolivia' hadden gelezen, waarin hij had geschreven dat als je naar La Paz ging je een fles jenever mee moest nemen voor de Nederlandse paters Augustijnen in die stad, want dat zouden ze erg op prijs stellen. Dat vonden we wel een leuk idee, dus hadden we op Schiphol twee flessen jenever gekocht en die helemaal meegesleept naar Curaçao, Lima, met het vliegtuig naar Arequipa, met de trein over de hoogste toppen van de Andes naar Puno, met de taxi langs het Titicacameer naar de grens van Bolivia en vandaar met de bus naar La Paz.
       Na een paar dagen in Lima te hebben rondgehangen in de hete zonneschijn, wat helemaal nieuw voor me was geweest want ik kende de stad alleen maar gehuld in een dikke, klamme mist, hadden we een vliegreis geboekt naar Arequipa: 'de witte stad' aan de voet van de Andes. In Lima hadden we met de reisgids in de hand de belangrijkste koloniale gebouwen bekeken, maar wat we als erg vervelend hadden ervaren was dat op iedere straathoek een militair met geweer in de aanslag had gestaan. Vooral 's avonds deed dat luguber aan, omdat de straten dan, behalve die militairen dan, uitgestorven waren. De avondklok, die ingesteld was van 22.00 hrs tot 06.00 hrs had ook niet erg meegeholpen om een aangename sfeer te creëren, zelfs niet na enige pisco sours en een bordje ceviche.
       In Arequipa deden we ons toeristische rondje. De witte toppen van de Andes als decor op de achtergrond gaf de stad een sprookjesachtige glans. Echter, de bevolking was wat minder charmant. We waren, toen we foto's aan het maken waren, nogal dreigend benaderd door een groepje jongelui die ons bekogelde met modderballen en even later had iemand uit een bovenraam een emmer water over onze hoofden proberen uit te storten, gelukkig miste hij/ zij ons op een haar na. Waren zij misschien aanhangers van de 'Sendero Luminoso' geweest, de marxistische groepering, die iedere invloed van de USA uit de Andes-landen wilde bannen, desnoods met geweld? In ieder geval kregen we al snel in de gaten dat de mensen ons voor Amerikanen versleten en daarom zo 'n vijandige houding hadden aangenomen.
       De treintrip van Arequipa, over de hoogste toppen van de Andes, naar Puno, die meer dan 24 uur zou duren was weer zo'n briljant idee van mijn man geweest, maar zelf vond ik het behoorlijk afzien. Je moet je een soort goederentrein met harde banken erin voorstellen met als toiletten een hokje met een gat in de grond. Het was stervenskoud want verwarming ?...daar deden ze niet aan. En het werd nog kouder, want we gingen over een pas van meer dan 5000 meter! Gelukkig hadden we in Arequipa een dikke wollen poncho gekocht, die ons de hele verdere reis nog goed van pas zou komen. Er was niets interessants te zien, want we reden ver boven de boomgrens. Het was grauw weer en bij iedere halte konden we als enig voedsel wat lauwe thee en 'choclo'( zoals ze daar een geroosterde maiskolf noemen) kopen. Zo nu en dan zagen we wat Indiaanse vrouwen, in veelkleurige rokken en met bolhoeden op, in het lege landschap naast de rails zitten met een wezenloze uitdrukking op hun ongewassen gezichten. Een uitdrukking, die we de komende weken nog vele malen zouden tegenkomen. De oorzaak zal wel het kauwen op cocablaadjes zijn geweest, dat maakte ze ongevoelig voor kou en honger.
        Na deze uitputtingsslag verheugden we ons op een bed, bad en niet te vergeten een WC  in het hotel in Puno. Er was er één aanbevolen vlak bij het station, maar het zat bijna altijd vol, dus zetten de toeristen het, na aankomst van de trein, op een rennen, hun zware koffers achter zich aan zeulend. Gelukkig hadden we nog een kamer kunnen bemachtigen, maar mijn man werd onmiddellijk geveld door hoogteziekte die zich manifesteert door vreselijke hoofdpijnen en misselijkheid. Door het 24 uur stilzitten hadden we het effect van de grote hoogte niet in de gaten gehad en dat sprinten naar het hotel had hem de das om gedaan.
       Zelf moest ik héél langzaam de trap op en af lopen, anders begon het onheilspellend in mijn hoofd te bonzen. Mijn opdracht was vervoer voor de volgende dag te regelen naar de grens met Bolivia want vandaar reed er een bus naar La Paz. Ik kwam in de kille straten van Puno een Frans echtpaar tegen dat naar hetzelfde op zoek was. We boekten voor de volgende dag een taxi en we zouden de kosten met zijn vieren delen.
       Gelukkig voelde mijn man zich de volgende morgen weer wat beter en reden we langs het Titicacameer, het hoogst gelegen meer ter wereld ( bijna 4000 meter). Witte wolkjes dreven laag over het blauwe water en van de bergen waren alleen maar de toppen te zien. En...we zagen papyrusriet, heel veel papyrusriet!
        Bij de grens werd ons paspoort gestempeld, een ritueel wat in de komende dagen de reden waarom er veertig bladzijden in ons zakenpaspoort zaten, verklaarde. De bus was al even primitief als de trein geweest, maar nu was er geen gat in de grond voor de kleine of grote boodschap. Tot onze grote verbazing zagen we de bolhoeden gewoon een beetje hurken en als de vele rokken weer van de grond omhoog kwamen lag er een dampende drol met een puntje eraan. Van de stank die van deze mensen afwalmde had ik al begrepen dat water hier heel kostbaar moest zijn. Helaas reageer ik overgevoelig op vieze luchtjes en moest ik de neiging om onpasselijk te worden onderdrukken door een zakdoek tegen mijn neus gedrukt te houden. Bij ieder gehucht moesten wij, vier buitenlanders, de bus uit om onze papieren te laten controleren door één of ander gewichtigdoenerige miltitair, die dan met zwier een prachtig stempel in ons paspoort toverde.
Bij één van de stops moesten ook alle lokale mannen de bus verlaten. Toen we later wegreden zagen we dat ze in een colonne afgevoerd werden. Ay, dat beloofde niet veel goeds.
        Tegen de avond reden we La Paz binnen. We kwamen aan boven aan de rand van een denkbeeldige kom, waar op de bodem het centrum van La Paz te zien was en daalden via enge haarspeldbochten naar beneden. We zagen eerst eindeloze krottenwijken, die tegen de wanden leken geplakt. De rijken woonden beneden in het dal, een verschil van wel 600 meter, dus  meer zuurstof. In het centrum aangekomen wachtte ons het bericht, dat de dictator, president Hugo Banzer, een avondklok had ingesteld. Bovendien moesten we ons iedere dag op het politiebureau komen melden en mochten we La Paz niet verlaten. Later bleek, hoorden we, dat er in Cochabamba een opstand van boeren, die protesteerden tegen de schaarste van voedsel en de prijsstijgingen van wel 100%, bloedig door zijn militairen was neergeslagen.
         Het enige plan wat overbleef was naar de paters te gaan met onze flessen jenever. Daar werden we met open armen ontvangen. Nederlanders die aan hun poort klopten en dan ook nog hun favoriete drankje als cadeau bij zich hadden, die waren altijd welkom ! Zo kregen we pater Henk, als een soort moderne engel in spijkerbroek, als onze gids mee in de dagen dat we in La Paz zouden doorbrengen ( de andere paters waren al oud en gebruikten liever al hun energie om te bidden voor het zielenheil van hun schaapjes.) Zonder hem was ons verblijf niet zo bijzonder geweest. Hij liet ons zien waar hij zo dagelijks mee bezig was en vertelde daarbij geestige anekdotes, terwijl hij ondertussen ook nog langs alle bezienswaardigheden reed. 
         We namen afscheid en dankten Pater Henk voor de moeite die hij had genomen om ons verblijf, ondanks de politieke omstandigheden, zo aangenaam mogelijk te maken. We wensten hem veel sterkte in de komende tijd, want dat de paters voorzichtig zouden moeten zijn met het uiten van meningen die het militaire regime onwelgevallig zouden kunnen zijn, dat was wel zeker.
          De trein zette zich langzaam in beweging. We bleven zwaaien tot hij nog een klein stipje op het perron was.Toen de trein een bocht inzette zou hij voorgoed uit ons zicht verdwijnen.
         
           
          

zondag 24 mei 2009

Spookvliegtuig


  

  
    












    Mijn 5-jaarscontract bij de KLM was afgelopen maar ik had nog recht op één FII-vlucht. Mijn man wilde daarom nog eenmaal zo ver mogelijk weg gaan. Onze uiteindelijke bestemming zou Machu Picchu in Peru zijn maar we wilden ook nog een omweg maken naar La Paz en misschien, als de tijd het ons toeliet, van daaruit naar het Amazonegebied van Bolivia vliegen.
     We waren op weg van Caracas, in een DC 8 van VIASA , naar Lima. De maaltijdservice was afgelopen en we vlogen 's nachts over de vulkanen van Zuid Amerika naar onze bestemming.  Ik lag uitgestrekt over drie stoelen na te denken over de voorgaande dagen die we hadden doorgebracht op Curaçao. 
     Zonder iets gereserveerd te hebben waren we in Amsterdam op de directe vlucht naar Curaçao gestapt en hadden op Hato vliegveld gestaan zonder kans te zien vervoer naar een hotel te regelen. Er stonden geen taxi 's voor de aankomsthal en het zag er daarom zorgelijk voor ons uit totdat... een auto voor ons stopte en de man achter het stuur ons vroeg of we ergens heen wilden ? We legden ons probleem aan hem uit en naar aanleiding daarvan bood hij aan ons naar een hotel in Willemstad te brengen. Zo gezegd, zo gedaan. Hij was werkelijk alleraardigst en zette ons af bij een hotelletje in Punda en nodigde ons uit de volgende dag met hem een toertje te maken, want hij wilde ons het èchte Curaçao laten zien.
    Het hotel was goedkoop, maar dat had zijn nadelen. Geen air-conditioning, maar een ouderwetse fan aan het plafond. Over de badkamerfaciliteiten zal ik het kort houden, want die waren beneden peil. Iets met verstopping en overstromingen. Misschien nog steeds wel!
    Onze nieuwe vriend hield woord en reed ons de volgende dag over 'zijn' eiland. Wees ons de plaatsen aan waar het belangrijkste Curaçaose gebeuren plaatsvond en nam ons mee naar de bar waar je de beste whisky kon drinken en naar een plaatselijke restaurant waar typisch lokale gerechten op het menu stonden. 
    De volgende avond waren we uitgenodigd op een feest van een vriend van mijn zwager, die op het eiland hoofdonderwijzer was geworden na zijn afstuderen op een Nederlandse kweekschool.
We arriveerden bij een zwaar bewaakt huis, want zo vertelden ze ons, dat was hard nodig.
Een steelband verzorgde de muziek tijdens de luxe BBQ en een lokale man onderwees me hoe te dansen op het latijns-amerikaanse ritme. De altijd aanwezige harde wind, de verwaaide klanken van de muziek, de geur van de frangipani-bloemen, dat alles liet een onvergetelijke indruk na.
   Vanmorgen hadden we echter bij nacht en ontij op moeten staan, want onze vlucht van Curaçao naar Caracas zou vroeg vertrekken. Onze vriend zou ons om 7.30 uur komen ophalen, dus hadden we om 7.00 uur onze opwachting gemaakt in de ontbijtzaal van het hotel. Er was niemand te bekennen, maar alle tafeltjes waren keurig gedekt. We wisten dat er een Chinese delegatie die ochtend uit het hotel zou vertrekken, dus namen we aan dat het voor hen was. We keken in de keuken, geen personeel te zien maar wel machines vol met versgebrouwde koffie en diverse mandjes met toast. We namen de toast en koffie mee naar een tafeltje, gebruikten de klaargezette boter en marmelade en toen het tijd was om te vertrekken hadden we nog steeds geen hond gezien, dus zijn we onopgemerkt vertrokken. Moeten ze maar beter op hun gasten letten.
     Na de hele dag wachten op het vliegveld van Caracas waren we dan eindelijk, bij het vallen van de avond, vertrokken naar Lima.
Ik had een paar uur geslapen en was wakker geworden met een ongelofelijke dorst. Ik keek om me heen maar het was werkelijk aardedonker, nergens brandde een lichtje. Omdat ik als FII-er niet wilde bellen, stond ik op en liep op de tast naar de pantry achterin het vliegtuig. Toen ik daar aankwam was er niemand die de wacht hield. Hoewel ik natuurlijk best op de hoogte was van waar de drankjes zich bevonden, vond ik het ongepast om die dan zelf maar te pakken. De beste oplossing was om naar voren te lopen en een drankje te vragen bij de bemanning aldaar. Door het donker zocht ik me een weg naar voren, al struikelend over uitstekende armen en benen in het gangpad. De voorste pantry was eveneens onbemand. Ik bedacht me dat ik nu gewoon door zou kunnen lopen naar de cockpit, maar stel je voor dat als ik daar de deur opendeed, ik alleen maar lege stoelen zou zien..... ? Wat een griezelig idee! Het leek me daarom het beste mij weer naar achteren te werken en mijn glas water dan maar zelf te pakken. Eenmaal terug, stond er een andere dorstige passagier verweesd naar een lege pantry te kijken. Kordaat opende ik de drankencontainer, pakte een paar glazen en schonk ons wat in.
    Zo stonden we in de pantry en toen andere passagiers langskwamen die een drankje wilden hebben schonk ik dat ook maar in. Ik legde wel uit dat ik een KLM-stewardess was, die, hoewel ik niet in uniform was, regelmatig samenwerkte met VIASA-bemanningen, zoals ik dat trouwens eveneens had gedaan met de PAL en Garuda. Ik zat er niet eens zo ver naast, maar ik had geen zin om de details betreffende de samenwerkingsverbanden tussen de verschillende maatschappijen nader toe te lichten. Gelukkig realiseerden de passagiers zich niet dat er misschien wel helemaal geen crew meer aan boord was en dat we in cirkeltjes boven de Andes rond zouden vliegen tot de brandstof op was.
    Wie het toestel later geland heeft weet ik niet, maar we zijn uiteindelijk toch veilig aangekomen op het vliegveld van Lima waar het volgende avontuur al op ons te wachten stond. 
    

donderdag 21 mei 2009

Niagara Falls
























Mijn vijfjaarscontract was op een spectaculaire manier geëindigd met een landing op drie motoren van onze DC 8-63. Een welkomstcolonne van brandweerwagens en ambulances had met hun bemanningen klaargestaan om mijn noodsprong via de glijbanen of een wandelingetje over de vleugels te kunnen assisteren, wat perfect zou hebben aangesloten bij mijn gevoelens tijdens mijn laatste vlucht. Maar alles verliep goed, dus verlieten we het toestel gewoon via de trap.
Er volgde een officieel afscheid waarbij ik een toespraakje van de captain en een cadeautje van de crew kreeg en toen was het gedaan met mijn vliegcarrière. Niet dat ik dat wilde, maar ik had geen keuze in de zaak. Vijf jaar was vijf jaar wat de KLM betrof, ik kon gaan : daar was het gat van de deur. Maar... er was sinds kort een mogelijkheid, alleen voor stewardessen, om toch door te kunnen vliegen, nl. met een standby-contract en wel tot je vierendertigste jaar. Oude vrouwen? Dat staat niet, vonden ze nog in die tijd.
Na enig nadenken of ik wel weer als de minst seniore stewardess aan boord wilde gaan werken, besloot ik om het experiment aan te gaan. Vanaf nu moest ik, samen met alle andere standby's, iedere week ( met een pot koffie of thee naast me, want het kon wel een uurtje of wat duren voordat je aan de beurt was) naar de coördinatie bellen of er vluchten beschikbaar waren. Er gingen allerlei tips in de rondte hoe je vooraan in de wachtlijn kon komen, maar ik merkte daar niet veel van. Soms was er niets en moest je weer een week wachten of er waren alleen maar charters, zoals de Las Palmas heen en weer op zondag. Meestal waren er veel NAD-vluchten, maar mij hoorde je niet klagen want ik vond het al prachtig dat ik nog kon reizen en voor de KLM was het voordelig om een ervaren kracht in te kunnen zetten voor een 'prikkie'. Zo sneed het mes dus aan twee kanten !
In het voorjaar van 1974 kreeg ik een vlucht aangeboden op een zojuist nieuw geopende lijnvlucht naar Canada: Toronto. We zouden er drie dagen blijven staan.
We verbleven in het Royal York Hotel ,een statig hotel dat nog uit de negentiende eeuw stamde, dat dichtbij het centrum en de haven lag. In 1974 was Toronto nog een saaie, provinciaal aandoende stad waar niet veel sfeer vanuit ging. Yonge Street was de hoofdstraat; als je die maar volgde kwam je vanzelf alle belangrijke gebouwen tegen. Het oude en het nieuwe stadhuis, de Universiteit en York Town, het oudste stadsgedeelte van Toronto met leuke barretjes en restaurantjes.
Op één van die dagen huurden we een auto om naar, het 135 km. verderop gelegen, Niagara Falls te rijden. Toen ik nog een klein meisje was, had ik door de 'Viewmaster' van mijn grootvader naar de zeven wereldwonderen gekeken en had me zodoende een voorstelling gemaakt van hoe het eruit zou moeten zien. Ik dacht aan hoger, groter, breder, ja eigenlijk aan iets ontzagwekkends, maar dat viel me wat tegen. Waarschijnlijk was ik al een beetje bedorven geraakt door alles wat ik gedurende de eerste vijf jaar van mijn vliegtijd had gezien en meegemaakt. Desalniettemin hees ik me in het oliepak om met de rondvaartboot, 'Maid of the Mist' geheten, onderlangs de watervallen te varen. Van die kant af gezien waren ze wat indrukwekkender en het geluid van het neerstortende water was oorverdovend. Achteraf was ik toch wel blij dat ik er geweest was. Weer kon er iets van de verlanglijst afgestreept worden.
Mijn vijfjaars-contract was dan wel afgelopen en langere vluchten waren schaars voorradig, maar ik was tevreden omdat ik nog, al was het 'voor spek en bonen', mee kon draaien in het wereldje dat me in de voorgaande jaren zo vertrouwd was geworden. Maar wat mijn werktoekomst, na mijn 34ste jaar betrof, verkeerde ik in de mist, al kluste ik er bij het grootste uitzendbureau van Nederland wat bij en was ik inmiddels aan een studie sociologie begonnen. Voorlopig had ik een aantal jaren uitstel gekregen vóórdat het doek echt zou gaan vallen.