maandag 8 maart 2010

Op Spetses
























De veerpont torende hoog boven de haven van Hydra uit. Ik keek naar het gekrioel van de mensen op de kade beneden me. Ik vond dat het stadje er aantrekkelijk uitzag, een beetje zoals St.Tropez aan de Côte d'Azur.
We waren op de terugweg van Spetses naar Piraeus en de boot maakte bij alle Saronische Golf eilanden,Hydra, Poros en Aegina een tussenstop.

In de jaren tussen 1967 en 1974 ( de jaren van het kolonelsregime) werd er met een scheef oog naar je gekeken als je op vakantie ging naar Griekenland. Evenmin ging je naar het Spanje van Franco of het Portugal van Salazar. Als stewardess had ik echter geen keuze gehad en zodoende verbleef ik regelmatig in Athene.
De eerste keer dat ik in Athene kwam (in 1968) had ik met de bemanning gegeten in een kleine taverna ergens in de Plaka. Mijn collega-stewardess ging op kamers wonen en zei dat de eenvoudige houten boeren stoelen waar we op zaten, precies de stoelen waren waar ze al een tijdje in Nederland naar op zoek was geweest, maar nergens had kunnen vinden. De captain vroeg aan de eigenaar of de stoelen misschien te koop waren en voor hoeveel ? Een prijs werd afgesproken en we liepen terug naar het hotel met vier stoelen, die gedragen werden door de captain en de copiloot. Halverwege werden we aangehouden door een paar politiemannen, die wilden weten waar we die stoelen vandaan hadden gehaald? Ze dachten dat we ze gestolen hadden. Met moeite kon de captain ze ervan overtuigen dat ze gekocht waren, hoewel hij geen rekening kon laten zien. Het was wel even spannend of ze hem op zijn eerlijke gezicht zouden geloven, maar na druk onderling overleg lieten de agenten ons gaan.
Een andere keer, begin jaren zeventig, stond ik tijdens het Griekse Paasfeest met mijn bemanning's avonds laat op het plein bij de kathedraal van Athene. De straatverlichting was gedoofd en we keken naar een lange rij van kerkgangers, die allemaal een brandende kaars omhoog hielden. Langzaam schuifelden ze aan ons voorbij. Iedereen was doodstil. Toen zei ik iets over Papandreou, maar bedoelde Papadopoulos, want ik haalde die namen altijd door elkaar; om mij heen had toen een luid gesis geklonken... Ik schrok, wat...? Toen wist ik het weer: Papandreou zat in de oppositie en was naar het buitenland uitgeweken !
Op weer een andere reis had ik met een copiloot na het avondeten over de Plaka gelopen om een bar te zoeken waar we nog even iets konden drinken. Alle tenten waren gesloten geweest tot we voorbij een lokaal kwamen waar wat licht tussen de luiken doorkierde. We probeerden naar binnen te gaan, maar stuitten op een bewaker. Na enig gepraat heen en weer mochten we naar binnen. De ruimte stond vol met lange banken en tafels met daarvoor een podium. We gingen zitten en kregen een karaf wijn geserveerd.
Een aantal mensen met gitaren ging op het podium zitten en begon te spelen en te zingen. Iedereen, behalve wij, zong mee. Theodarakis ! Protestliederen tegen het regime. Het kippenvel stond op onze armen. We verwachtten ieder moment dat de deur zou worden ingetrapt en we allemaal zouden worden ingerekend door de militairen van de kolonels. Morgenochtend tijdens "calling time" zouden ze een copiloot en een stewardess missen ! Na heel lang zoeken werden we dan gevonden in de gevangenis. Een diplomatieke rel zou uitbreken tussen Den Haag en Athene en Van der Stoel, persoonlijk, zou ons moeten komen redden! Er gebeurde echter niets en we liepen ongestoord terug naar ons hotel.

Het was ondertussen al weer vijf jaar geleden dat de kolonels waren verdreven en A5 en ik hadden besloten om de eerste twee weken van november naar het eiland Spetses te gaan, in de hoop dat het daar mooi weer zou zijn. A5 had heel optimistisch besloten om zijn surfplank mee te nemen, die wel een lastig obstakel bleek te zijn om in het vliegtuig, taxi en veerboot mee te krijgen. Uiteindelijk was dat, met veel moeite, gelukt.
We kwamen na ruim vier uren varen vanaf Piraeus, na zonsondergang, op Spetses aan. Er brandden maar weinig lichtjes en de lokale VVV was gesloten. De, vooral jonge, toeristen die in de zomer de bars en disco's bevolkten waren verdwenen en de lokale bevolking was weer onder elkaar. Van de baas van het restaurant op de kade, Yannis, hoorden we dat ook alle hotels op het eiland gesloten waren. We hadden echter gereserveerd bij een vrouw die een pension runde in het straatje achter zijn lokaal. Helaas was ze niet thuis, maar geen nood, als we vast bij hem gingen eten zou hij haar laten opsporen, want ze zat ergens op een verjaardagsfeestje, wist hij. En inderdaad na een uur kwam een klein Grieks vrouwtje aanzetten, die ons meenam naar haar huisje. Ze glimlachte haar zilveren tanden bloot en bood ons de salon aan waar een bed in stond. Dat paste precies tussen de tafel en het raam. De rest van het meubilair bestond uit een pronkkast met glaswerk, een dressoir met daar bovenop foto's waarop leden van het Griekse koningshuis stonden en een grote tafel, bedekt met een kanten kleedje. Verwarming was er niet en de sanitaire voorzieningen waren nogal primitief, want er was geen geyser of boiler in huis, dus moesten we pannetjes water koken als we ons met warm water wilden wassen. De bewoners zelf heb ik in die twee weken niet in de buurt van de badkamer gezien.

Het weer wilde ook al niet meewerken, want het begon, gelijk al tijdens de eerste nacht, flink te stormen. We hoorden de wind in de pijnbomen suizen en de regen kletterde tegen het raam.
's Middags, toen het droog werd, wandelden we langs het water naar de punt van het eiland vanwaar je een prachtig weids uitzicht had op de Pelopponesos, aan de overkant van de zee.
De lucht was heerlijk zuiver en rook naar de pijn- en eucalyptus-bomen, gemengd met die typische kruidige Griekse geur, die ik blindelings overal zou kunnen herkennen: een mengsel van rozemarijn, lavendel en tijm. Kleine cyclaampjes stonden overal langs de paadjes te bloeien en het enige geluid dat je hoorde, was het geruis van de zee.
's Avonds waren we voor een aperitief uitgenodigd bij Eleni, onze gastvrouw. Een conversatie was niet mogelijk vanwege de taalbarrière, daarvoor in de plaats keken we met zijn allen naar het nieuws en daarna naar een voetbalwedstrijd van Panathinaikos.

Voor het ontbijt zorgden we zelf. Voor het avondeten gingen we naar één van de drie geopende restaurantjes, die bijna allemaal het bekende Griekse menu serveerden: Griekse sla, dolmades, kaasblintzes, geroosterd vlees met of zonder spiesjes, visjes ( een soort sprotjes,) en friet erbij. Er stond altijd wel een jukebox in het lokaal waaruit ( te) luid een Griekse smartlap galmde, een dorpsgek die achter een flipperkast stond te lummelen, een televisie met een voetbalwedstrijd erop en vissers met getaande gezichten, die ons aan zaten te staren. Ze waren ons goed gezind want er was altijd wel iemand die ons een kilo retsina aanbood, of een Metaxa, of één of ander zoet likeurtje bij de koffie, wat wel aardig was maar ons verplichtte om het op te drinken.

Op een avond, toen we nog even een luchtje gingen scheppen, kwamen we langs een afgelegen taverna waar kennelijk een bruiloftsfeest in volle gang was. We keken nieuwsgierig door de ramen naar binnen. Dat hadden we niet moeten doen, de deur vloog open en we werden met enige dwang mee naar binnen getrokken. Ze zetten ons aan een tafel met een bord vol eten en een glas retsina voor onze neus. Een oud vrouwtje begon met een schelle stem een volksliedje te zingen, waarop de anderen antwoordden. Daarna ging de jukebox aan en de mannen gingen de dansvloer op om de sirtaki te dansen. Eén man kon het ietsje beter dan de anderen en begon zich vreselijk uit te sloven, Zorba de Griek was er niets bij ! Het zag eruit alsof hij met één voet vuur uit de stenen vloer probeerde te slaan, wat natuurlijk niet lukte. Na dit enige tijd, met een brede glimlach, want iedereen keek naar ons, aanschouwd te hebben, liepen we buigend naar achteren de deur uit.
Dit was niet de enige keer in die twee weken dat we de sirtaki te zien kregen. Op een zaterdagavond, toen we met een Engels stel die we ontmoet hadden, zaten te eten, gingen ook de voetjes van de vloer. Tot onze ontsteltenis begonnen de andere gasten met borden en glazen naar de dansers te gooien. Ik had dat wel eens eerder in Athene gezien, maar hier ging het er toch wel ietsje ruwer aan toe. Er werd zelfs op een gegeven moment een hele tafel op zijn kant gezet ! Ik vond het toen niet leuk meer, omdat onze kleren onder de vetspetters van de etensresten en de wijndruppels van de omgevallen flessen kwamen te zitten. We probeerden te protesteren, maar toen sloeg de stemming plotseling om van vrolijk naar dreigend, dus leek het ons verstandiger om zo snel mogelijk te verdwijnen.

Het bleef maar stormen en regenen, maar op die enkele dag dat de zon scheen kon er gewindsurfd worden en maakten we lange wandelingen over het gehele eiland. We zagen hoe de houten vissersboten nog met de hand gemaakt werden en we keken naar de eerste koude persing van de olijven in de primitieve coöperatie van de olijfoliefabriek.
Op één van die tochten kwamen we langs het kerkhof en we herinnerden ons dat daar een illustere oud-collega, Willem van Veenendaal ( "Het loze vissertje") begraven lag. We vonden, na enig zoeken, zijn graf dat er verwaarloosd uitzag. Onkruid woekerde tussen de barsten van zijn grafsteen en het kruis, dat er boven op lag, was gebroken. We verwijderden het onkruid en legden de gebroken stukken van het kruis weer tegen elkaar aan. Meer konden we er niet aan doen.

Op de vlucht terug naar Amsterdam was er genoeg plaats en ook de surfplank ging zonder gemor mee in het vrachtruim.
We werden uitgenodigd om in de lounge van de eerste klas van de DC 8-50 te gaan zitten en de collega's verwenden ons met lekkere hapjes en drankjes, zodat het laatste stukje van onze vakantie in majeur eindigde.

Thuis zouden we een lekker heet bad gaan nemen, want primitief is voor een tijdje wel leuk, maar om een hele winter zonder verwarming en heet water te moeten leven, zoals onze gastvrouw op Spetses, dat waren we in Nederland ondertussen allang niet meer gewend.

woensdag 3 maart 2010

Hoe herken je een Nederlander ?
























Door de slurf hoorde ik de voetstappen aankomen van onze eerste passagiers. We waren nèt klaar met de voorbereidingen voor onze vlucht naar Genève. De diplomatieke post en de Tax Free-artikelen voor de crew waren aan boord, de administratie was gedaan en de koffie was gezet. Bij het controleren van het aantal maaltijden had ik geconstateerd dat we, zoals bijna op iedere vlucht, plateaus tekort kwamen. De catering was gewaarschuwd, maar of ze op tijd zouden komen met de aanvulling, dat moest ik nog maar even afwachten. Routineus stelde ik me met mijn collega bij de voordeur op om onze eerste gasten van die dag te verwelkomen. 'Goedemorgen meneer, good morning sir, ohayo gozaimasu, Guten Morgen,' begroette ik de zakenmensen, die bij ons over de drempel stapten. Mijn collega, die nog niet zo lang vloog, vroeg me hoe ik zag in welke taal ik de mensen aan moest spreken. Aha, dat was een interessante vraag. Ik legde uit dat ieder volk zo zijn eigen manier van lopen, kijken, lichaamshouding, haardracht en kleden had. Na een aantal jaren van " trial and error" was de herkenning een soort automatisme geworden, waar ik me eigenlijk allang niet meer van bewust was.
'OK, ik snap het,' zei ze, 'maar waar herken je dan bv. de Nederlanders aan? '
'Nou, dan kijk je het eerste naar de schoenen. Heb je wel eens opgemerkt dat Nederlanders hun schoenen niet poetsen ? Dan moet je die van de Duitsers eens bekijken, in hùn schoenen kun je je gezicht spiegelen.'
We keken naar de schoenen. Mijn collegaatje begon er plezier in te krijgen. Feilloos groette ze de Nederlanders in hun eigen taal. Een kind kan de was doen, nietwaar ?
'En bij "ohayo gozaimasu" moet je oppassen, dat je dat niet tegen een Koreaan zegt, want dan worden ze héél erg kwaad. Ze onderscheiden zich van de Japanners door hun platte gezichten, die de vorm hebben van een volle maan.
Terwijl ik volkenkunde-onderricht gaf, werd de pantrydeur achter onze ruggen, van buitenaf, opengedaan door de catering. Gelijk kwam er een ijskoude luchtstroom op gang die onder onze rokken begon te blazen. Marilyn Monroe was er niks bij. Er klonk gekletter vanachter het pantrygordijn, de aanvullende maaltijd plateaus werden op de grond gekwakt, want de parlevinker had kennelijk haast. Hij moest vast nog heel veel andere vliegtuigen bedienen voordat ze allemaal, binnen de tien minuten, van de startblokken zouden rollen. Achter de cockpitdeur klonk het aflezen van de checklist. Iedereen was al bijna aan boord toen er een van woede tierende passagier op me af kwam lopen. Hij pikte het niet ! Hij had voor een Business-Class ticket betaald, maar was "downgraded" naar de Tourist Class, omdat hij te laat had ingechecked. Nog wel uitgerekend hij, Meneer Jansen, Skipper, VIP, Business Man of the Year etc. Hoe hadden ze het in hun hoofd gehaald ! Ik moest onmiddellijk iemand uit de Business Class oppakken en die eruit zetten ! Bovendien had hij nog niet ontbeten omdat hij had gerekend op het ontbijt aan boord, dat echter in de tourist class niet werd geserveerd. Ik probeerde hem uit te leggen, dat het niet mijn taak was om passagiers van hun stoelen te lichten en als we op tijd wilden vertrekken hij maar het beste achter het gordijn in de touristclass kon gaan zitten. Wat de maaltijd betreft zou ik mijn best doen, want er waren altijd wel passagiers die niet wilden eten. Mopperend, omdat er ook al geen Telegraaf meer over bleek te zijn, schikte hij zich in zijn lot, want als we niet op tijd zouden vertrekken, miste hij, en de meeste van de zakenlui aan boord, zijn vergadering en die was nog belangrijker dan het eten, wist ik uit ervaring.
Toen iedereen aan boord was, bukte ik me om de plateaus van de grond in de maaltijdcontainer te zetten. De captain kwam uit de cockpit te voorschijn en commandeerde me van boord te gaan om het loadsheet op te gaan halen, want hij vond dat de grondstaf er te lang over deed. Hij was één van de minder aangename cockpitcollega's en ik ging gelijk in de contramine. Zodra het loadsheet klaar was kwamen ze het vanzelf wel brengen, bovendien kon ik niet van boord. Als hij het wilde hebben moest hij het zelf maar gaan halen. Hij keek zuur.' Fijn,' dacht ik, 'nog een boze man'. Gelukkig kwam er al iemand van de "grond" door de slurf aanhollen met het gevraagde papier. De deur kon dicht en ik begon aan mijn welkomstpraatje.
Tijdens de service van de maaltijden waren er enkele passagiers die geen belangstelling voor het ontbijt hadden, dus ging ik achter het gordijn naar de toeristenklasse en overhandigde Meneer Jansen een plateau. Hij werd al wat minder boos. Ik legde de passagiers naast hem uit, waarom hij een ontbijt kreeg en zij alleen maar een broodje. Gelukkig begon er niemand daarover te zeuren. Toen ik hem ook nog, een door een andere passagier uitgelezen, Telegraaf overhandigde stond zijn gezicht al wat vriendelijker.
Wie wel zeurde was de captain, die eerst had gewild dat de cockpitdeur, volgens de regels, dicht bleef en na de start van binnenuit probeerde de deur open te krijgen, wat niet lukte omdat ik aan de buitenkant de deurknop vasthield ! Als ik tijd had kon hij een kopje koffie krijgen, maar de passagiers gingen voor!
Na een kwartiertje ging ik eens kijken hoe de toestand daarbinnen in de cockpit eruit zag. De copiloot keek zielig en had rode koontjes, want hij had het warm gekregen omdat al die instrumenten zoveel hitte uitstraalden, en nu moest hij ook nog lang op zijn kopje koffie met een lekker koekje wachten. Ik vond het jammer voor hem, want het was best wel een schatje. Ik zou het op de volgende vlucht, die we samen zouden vliegen, weer goed met hem maken.
Het was prachtig helder weer boven de Alpen en door de raampjes zag ik hoe de zon op de gletschers en de witte bergtoppen, die onder ons door gleden, schitterde. Helaas had ik geen tijd om naar buiten te kijken. Jammer, want we hadden een prachtig zicht op de Mont Blanc.
Bij het uitstappen op het vliegveld van Genève namen we afscheid van onze passagiers met een opgewekt : 'tot ziens, goodbye, sayonara, Auf Wiedersehen,' naar gelang hun uiterlijk.
De voorbereidingen voor de terugreis konden beginnen.

dinsdag 2 maart 2010

Stamboul, Stamboul
























Het was al laat in de avond en na het eten liepen we naar de vuurtoren toe. We klauterden langs enge, glibberige, houten trappen naar beneden. Onderweg waren we een paar keer tegengehouden door gewapende wachten, die ons na enig aarzelen toestemming hadden gegeven om verder te gaan. Helaas stuitten we steeds weer op gesloten hekken en onverrichterzake eindigde onze tocht op de kade van de Bosporus. Terwijl de vleermuizen laag over onze hoofden scheerden, keken we naar de golfjes die met een vreemde vliegende beweging tegen de beschoeiing op klotsten. We hadden eigenlijk, na aankomst in het hotel, naar het havenkwartier van de stad willen gaan, maar er was zo'n enorme onweersbui losgebarsten dat we onze plannen noodgedwongen hadden gewijzigd.

Als een welkome onderbreking had ik weer eens een nachtstop naar Istanbul gekregen, na wekenlang Europa-cycli te hebben gedraaid.
Op weg naar Istanbul maakten we een tussenstop in Athene. Ik vond het eigenlijk verbazingwekkend dat we toestemming van de Grieken kregen om door te vliegen naar Turkije, want deze landen zijn nou niet bepaald bevriend met elkaar. Ik herinnerde me de keren dat we met een zeilboot een kleine afstand voeren van Turkije naar een Grieks eiland en andersom. Je moest dan niet vergeten het gastvlaggetje in de mast razendsnel te verwisselen, anders kwam er grote heibel van.

Maar goed, de vorige keer dat ik hier geweest was, was ik met twee mannen van de cockpit met een taxi van Yesilköy waar we verbleven, naar de oude stad gereden om te gaan sightseeën. Met uitzicht over het water diep beneden ons, liepen we over heuvelachtige smalle straatjes naar de Bazaar. De oude huizen zagen er romantisch uit met hun houten, ingeglaasde veranda 's die uit de bovenverdiepingen staken. In de Bazaar zagen we het oude vertrouwde beeld van volgepropte winkeltjes met spullen die eigenlijk niemand nodig had, met voor de deuren de eigenaren, die probeerden om ons hun winkeltje binnen te lokken. We waren hier niet om iets te kopen; alleen maar om de sfeer op te snuiven. Het bekende 'kijke, kijke, niet kope' werd ons nageroepen, maar daar waren we, door de jaren heen, wel aan gewend geraakt. Hoeveel koperen kannetjes, tapijten, kamelenzadels, waterpijpen, bidkralen en ander onnuttig goed kan een mens in zijn leven aanschaffen ? Dus slenterden we, na de binnenkant van de Bazaar te hebben bewonderd, weer naar buiten en namen een taxi naar de overkant van het water. Toen we over de brug reden zagen we dat de ondergaande zon het water en de stad dieprood kleurde. We lieten ons afzetten bij de Blauwe Moskee en kwamen daar net op het moment aan toen ze wilden gaan sluiten. Ze waren echter zo aardig om voor ons, die maar een paar uur in hun mooie stad verkeerden, nog een rondleiding te organiseren. We waren onder de indruk van de grootte van deze moskee en de zeer smaakvolle versieringen op de muren en plafonds, de reusachtige kroonluchters en de prachtige tapijten, die de hele vloer bedekten.
Terwijl wij werden uitgenodigd op de grond te gaan zitten vertelde de gids ons, vol trots, over de geschiedenis van deze Moskee en het was eigenlijk een wonder dat die er, na al die roerige eeuwen, nog steeds zo schitterend bijlag. Tijdens zijn verhaal over de heldendaden van de Ottomanen dwaalden mijn gedachten af naar een gesprek, dat ik aan boord met een Turks jongetje van negen (die met zijn ouders van Nederland naar Turkije terug was gegaan) had gevoerd. Hij had tegen mij opgeschept dat Turkije het machtigste land van de hele wereld is. 'Was', had ik hem verbeterd, me de voor Turkije smadelijke afloop van de 1e WO herinnerend. Nee hoor, het was nog steeds zo, zei het wijsneusje tegen me, de meester op school had het zelf gezegd. Ik kreeg gelijk een heel ander beeld van de Turken. Waren ze daarom zo vrijpostig en brutaal ? Maar ik realiseerde me tegelijkertijd dat het in mijn tijd in Nederland niet anders was geweest. Leerden we tijdens de vaderlandse geschiedenis ook niet voornamelijk over de grootse daden van onze volkshelden ? "Piet Hein, zijn naam is klein, zijn daden benne groot, hij heeft gewonnen de zilvervloot !" Jaja, het is natuurlijk wel gevaarlijk kinderen al op jonge leeftijd te hersenspoelen, vooral als het over de grootheid van de eigen natie gaat. Van deze nationalistische waangedachten komen alleen maar onaangename oorlogen voort. Heerste er op dit zelfde ogenblik dat wij in de Blauwe Moskee zaten, niet een staat van beleg in Turkije, na de staatsgreep van 1980?
Na ons bezoek aan deze indrukwekkende Moskee was het al te laat geweest om nog naar de Aya Sofia te gaan, die iets verderop lag. We liepen naar het Hilton Hotel waar vroeger de KLM bemanningen hadden geslipt. We bewonderden de prachtige uitzichten op het water vanuit de grote ramen in de receptie hal. Jammer dat we nu in een voorstad bivakkeerden.
Buiten op straat was het verwonderlijk stil. Wie gaat er nu gezellig uit als er zoveel miltairen rondlopen en er een avondklok is ingesteld ?
Met de taxichauffer op de terugweg waren er nog enige strubbelingen, iets wat met geld te maken had, maar al met al was het een geslaagd uitstapje geweest.

De vuurtoren, ons oorspronkelijke doel, hadden we niet kunnen bereiken, dus klommen we weer de berg op en liepen langs villa's, omringd door hun weelderige tuinen, terug naar ons hotel.
De volgende morgen hadden we weer vroeg calling-time. Het was tijd om naar bed te gaan.