woensdag 17 februari 2010

Arm en rijk in Rio
























Het liep tegen de avond en ik zat op mijn balcon van het hotel in Rio te genieten van het uitzicht. Met mijn voeten op de reling en een glaasje champagne in de hand zag ik hoe, van de hoge berg die de vorm had van een reusachtige kikker, hanggliders als eigentijdse Icarussen de diepte in sprongen. Daar cirkelden ze in elegante spiralen naar beneden om met een laatste rondje boven de branding op het strand voor mij te landen. Soms hield ik mijn hart vast als ze laag over de appartementenblokken recht op mij af leken te vliegen, misschien om hun landing nog een beetje uit te stellen. Gelukkig viel er niemand naar beneden terwijl ik daar zat, want dat zou mijn dromerige stemming wreed verstoord hebben.

Ik houd er wel van om aan het eind van de middag met een glaasje wijn in de hand zo'n beetje voor me uit te filosoferen.
Ik was al vele malen in Rio geweest. De eerste keer in 1969 toen we met de bemanning nog in een hotel op het Copacabana-strand logeerden. Toen ik 's middags wakker was geworden en de boulevard op was gelopen en het "Suikerbrood" had zien liggen, had ik even in mijn arm moeten knijpen om te controleren of het geen droom was, of ik daar wel ècht stond, midden in de poster die ik al jarenlang had bewonderd in de etalages van reisbureaus. Het was heel erg heet geweest en ik had geen zin gehad om in mijn eentje op het strand te gaan liggen, maar het feit dat ik daar was, had me een gelukkig gevoel gegeven. Achter het hotel zat een restaurantje waar de crew na aankomst altijd een biertje ging drinken en waar je avocado met garnalen in cocktailsaus kon bestellen, een hors d'oeuvre die ik volgens de ervaren bemanning per se moest proeven. Tot op dat moment was de avocado een, voor mij, totaal onbekende vrucht geweest.
We hadden maar een korte stop omdat er in Rio een bemanning gestationeerd stond die een nachtstop maakte in Santiago de Chili. We kwamen 's morgens aan, na ruim 12 uren te hebben gevlogen vanuit Lissabon, en gingen de volgende avond datzelfde ellenlange stuk weer terug.
Ik was er ook eens geweest tijdens het befaamde carnaval. We hadden op onze vrije avond en nacht op de Copacabana met de uitbundige menigte mee gesamba'd. Wat een ambiance ! Een unieke ervaring, hoewel ik er eigenlijk niet zo van houd om me in grote menigten te begeven.

Dat was allemaal al weer tien jaar geleden en ondertussen was de stationering afgeschaft. We vlogen nu twee maal per week naar Santiago de Chili met op de ene reis een vier dagen stop in Rio en op de andere vier dagen in Santiago.
Ik kwam hier meestal als het winter was op het zuidelijke halfrond, want dan hadden de echte Zuid-Amerika liefhebbers niet zo'n zin om erheen te gaan. Deze keer was het echter wel het goede seizoen, alleen hadden we hier helemaal niet moeten zijn !
Ik had een reis naar Aruba aangevraagd, want enthousiaste collega's hadden me verteld dat het daar zo'n BioVakantie Oord was. Daar was ik wel aan toe na al mijn Europa-gekachel.
We hadden een gezellige crew en in Lissabon waren we met zijn allen uit eten gegaan. Die nacht wachtten we echter tevergeefs op calling-time, want het mistte weer eens in Lissabon, dus vloog de machine over. We waren teleurgesteld, want nu moesten we naar Rio met maar een korte stop. Mopperen hielp niet, dus pasten we onze plannen aan. De dag van aankomst hadden we ons na een paar uur slapen uit bed gesleept om een tochtje te gaan maken naar de Corcovado, de berg waar het Christusbeeld opstaat en vanwaar je een fantastisch uitzicht hebt over de stad, de bergen en de omringende baaien. We namen taxi's om naar het stationnetje onder aan de berg te rijden. Onderweg passeerden we de wereldberoemde stranden Leblon, Ipanema en Copacabana. Door de raampjes zagen we wit zand en blauwe zee geflankeerd door hoge palmbomen, in hoog tempo aan ons voorbij glijden. Met het kabeltreintje reden we door een tropisch oerwoud omhoog. Tussen de exotische planten door kregen we zo nu en dan een glimp te zien van de stad die alsmaar verder in de diepte wegzakte. Het uitzicht bovenop de berg was adembenemend en na een tijdje gingen we met tegenzin weer terug naar beneden.

Niemand, behalve ik, had een camera durven meenemen, omdat we die morgen weer eens afschuwelijke verhalen hadden gehoord over de roofovervallen die onlangs in Rio hadden plaatsgevonden. Bemanningsleden, die de bus hadden genomen naar de stad, waren beroofd van al hun sieraden, geld en camera's. Amerikaanse dames, met van die blauwgespoelde permanentjes en synthetische, felgekleurde broekpakken aan, waren overvallen tegenover de ingang van ons hotel, nadat ze in het geldwisselkantoor hun dollars hadden omgewisseld voor de dagelijks devaluerende cruzeiro's. Dat het gevaarlijk was wisten we wel, maar we waren weer eens met onze neuzen op de feiten gedrukt. Al die luxe die ons omringde had ook zijn keerzijde, nl. dat er een enorme kloof bestond tussen arm en rijk in de meeste landen waar we heen vlogen. Behalve Rio waren er nog veel meer steden in de wereld, vooral in Afrika, waar het gevaarlijk was om als westerling de straat op te gaan. Het werd ons dan ook aangeraden om gouden, zilveren en diamanten juwelen en dure camera's thuis te laten. De kluizen in het hotel waren geen garantie, want ook die werden zo nu en dan leeggeroofd. Fijn is het niet, maar vanuit het oogpunt van de armen moet onze protszucht wel erg onrechtvaardig overkomen. Het was des te schrijnender omdat vlak achter ons luxe hotel de armoedigste sloppenwijken tegen de berg aangeplakt lagen, terwijl aan het strand de mooiste paleisjes stonden die noodgedwongen beveiligd moesten worden door hoge muren met daar bovenop glasscherven en met een gewapende wacht voor de toegangspoort..

Mijn glas was leeg en ik stond op om roomservice te bestellen. Ik besefte dat ik deze weelde nooit van mijn salaris zou hebben kunnen bekostigen en nam me voor, dat zolang het duurde, er heel veel van te genieten !

maandag 8 februari 2010

Moskou Revisited






















We waren net geland op het vliegveld van Praag, waar we een tussenlanding maakten op weg naar Boedapest. Het was hartje winter en ik vond het er mistroostig, grijs en grauw uitzien zoals op alle plaatsen achter het IJzeren Gordijn en de mensen waren niet echt toeschietelijk (zacht gezegd.) Die dag was niet anders en onderaan de trap stond een jonge soldaat met een Kalashnikov over zijn schouder om ervoor te zorgen dat geen enkele verderfelijke westerse invloed over de vieze drempel van onze kist naar buiten sijpelde. Het platform was leeg en desolaat. Ik kon me wel voorstellen waarom, wie zou daar nu vrijwillig willen zijn ?

In 1980, toen ik als purser op Europa ging vliegen, had ik weer een visum voor Moskou gekregen, iets waar ik niet ècht blij mee was geweest. Aan boord zag je al aan de grootte en de zwaarte van de zak diplomatieke post dat we naar een oostblokland gingen ! Post ? Ha..! We dachten eerder aan blikken met bruine bonen, zakken zoute drop, Edammer kazen, rookworsten, BH's, pikante slipjes en kruiswoordpuzzels. Nog schrijnender vonden we het, dat we van onze grondstaf in Warschau en Moskou boodschappenbriefjes mee naar huis kregen met verzoeken om de volgende keer, als we weer een nachtstop hadden, vooral veel verse groenten en fruit, suiker en babyvoedsel voor ze mee te nemen. Je zou toch denken, met al die grote kolchozen in dat enorme wereldrijk, dat ze wel wat meer zouden kunnen produceren dan groene kool. Niet dus, het bleek dat het communistische systeem niet bevorderlijk was voor het stimuleren van diversiteit... zal ik maar zeggen.
Nadat ik er twaalf lange jaren niet meer geweest was vond ik alles onveranderd terug, behalve dan het hotel waar we verbleven: het Oekraïne Hotel in het hartje van de stad was omgewisseld voor het Soyuz Hotel in één van de grauwe buitenwijken. Voor de ingang van het hotel stond een norse bewaker en bij de receptie zat, achter tralies, een chagrijnig vrouwspersoon die ons met tegenzin de sleutel van onze kamers overhandigde en onze dollars in roebels omwisselde. De laatste maanden was ik er een paar keer geweest en wat we daar allemaal meegemaakt hadden, deed me beseffen hoe gelukkig we waren naar het "vrije westen" terug te kunnen vliegen.
De eerste keer waren we met de ondergrondse de stad ingegaan om het Rode Plein te gaan bezichtigen. Met de metro te reizen was een aparte ervaring, omdat de stations er als paleizen uitzien. Je waant je soms in een grote balzaal waar prachtige kroonluchters van de gewelfde plafonds hangen. De keerzijde was dat we veel dronken mannen in de treinen en op de perrons zagen liggen en dat de machinisten, conducteurs en perronpersoneel voornamelijk uit onaantrekkelijk uitziende sovjetvrouwen ( vierkant en grimmig) bestonden.
Toen we 's avonds terugkwamen was het hotel gesloten en de bewaker wilde ons niet binnen laten, want we konden niet bewijzen dat we er ook echt logeerden. Gelukkig zat de dame van de receptie nog achter haar tralies en na enig aandringen van onze kant ( moeilijk als je geen Russisch spreekt) ging hij aan haar vragen of we waren wie we beweerden dat we waren. We mochten erin en hoefden de nacht niet op straat door te brengen. Op de kamers ontbraken de gordijnen en de zon scheen omstreeks 03.00 uur recht in mijn gezicht.
's Morgens zaten we nauwelijks uitgeslapen aan het ontbijt. Ons humeur verbeterde er niet op toen de dienstdoende ober het niet voor elkaar bleek te krijgen om vijf kopjes koffie of thee tegelijkertijd te serveren, evenals de rest van het ontbijt. Na een half uur reden we naar het vliegveld zonder voldoende gedronken en gegeten te hebben.
En dan onlangs, toen we besloten hadden, na de crewborrel op de kamer van de captain, te gaan dansen in de nachtclub van het hotel. De copiloot had, hoewel het streng verboden was roebels in te voeren, op Schiphol bij het Grenswissel Kantoor voor 25 gulden 35 roebels gekocht. Dat was fantastisch, want in het hotel was de exchange rate nog niet eens 1 roebel voor 1 dollar geweest. We bestelden aan de lopende band flessen champagne en al gauw hadden we goed contact met de aanwezige Borissen en Sergeis plus wat mannen van de LOT. We dansten en sjansten tot op een gegeven ogenblik de obers weigerden om ons nog verder flessen champagne te brengen. Ze waren boos en verontwaardigd omdat we zoveel roebels hadden. Zwart natuurlijk. Een aantal mannen kwam op ons tafeltje af en eiste in gebrekkig Duits, dat we bewijzen lieten zien waar we onze roebels gekocht hadden. Waren ze van de KGB ? De captain zei tegen ons dat we naar zijn kamer moesten gaan en dat hij het wel zou oplossen. We namen de nog volle flessen van de tafels mee en na 45 minuten, we begonnen net aan gevangeniscellen te denken, kwam hij met de copiloot terug. Met enige dollars had hij het conflict opgelost. Pfffffff....

Daar moest ik aan denken, terwijl wij daar op onze passagiers stonden te wachten op het vliegveld van Praag.
Zo nu en dan keek ik naar beneden en zag de condenswolkjes uit de neus en mond van de soldaat komen, want het was - 15 graden Celsius. Door medelijden gedreven ging ik na een tijdje de trap af met een bekertje van onze beruchte, groene dikke, soep om hem wat op te warmen. Ik zag dat hij aarzelde maar na een schielijke blik over het verlaten platform, nam hij het dankbaar van me aan.
Toen even later de passagiers instapten keek hij nog even omhoog. Ik wuifde naar hem. Ik had met hem te doen, maar wat was ik blij dat ìk tenminste kon ontsnappen en met nog een laatste blik op de verlaten vlakte deed ik de deur dicht. Daaaag........!






zondag 7 februari 2010

Horb&Co
























We lagen met zijn drieën aan het zwembad van het Torarica Hotel en dronken loom, want het was vochtig en heet, wat Parbo'tjes, toen we de captain zagen die volledig gekleed op ons af liep. Hij kwam ons zeggen dat hij even naar de stad ging, zodat we in ieder geval wisten waar hij was als hij niet meer terug zou komen. Hè ? Hij sprak in raadsels: waarom zou hij niet meer terugkomen ? Hij had bij de receptie van het hotel gehoord dat er vandaag een opstand tegen het militaire gezag zou uitbreken en hij ging even bij het KLM-kantoor informeren wat de procedure was, voor het geval dat... We wisten natuurlijk van de avondklok, waar we ons overigens keurig aan hadden gehouden, maar waaròm was ons niet helemaal duidelijk geweest. Hoewel... bij mijn vorige reis naar Paramaribo had ik al gemerkt dat er onaangename spanningen bestonden tussen de bewoners en bepaalde militairen uit het leger van Bouterse.

Ik was onverwacht opgeroepen voor een reis naar Paramaribo, waar we drie dagen zouden overstaan. Een leuke onderbreking van mijn Europa-cycli met de DC 9.
Ik had op één van mijn reizen daarvoor al eens een dagtrip over de Surinamerivier gemaakt, waar we uitgestapt waren bij Plantage "De Nieuwe Grond", een sinaasappelplantage die half overwoekerd was door het oerwoud. Een Engels echtpaar had hem een half jaar daarvoor overgenomen. Wat ze over hun ervaringen vertelden klonk echter niet hoopvol. De arbeiders waren dagloners en kwamen alleen maar werken als ze geld nodig hadden en op die manier kregen ze niet genoeg werkkrachten om de boel draaiende te houden. Van hun oorspronkelijke idealen was nog maar bitter weinig over en dat was hun aan te zien.
Deze keer was het de man van één van onze stewardessen, die daar gestationeerd stond voor een groot bedrijf, die ervoor zorgde dat we genoeg vertier hadden. Zo bezochten we een markt en gingen daarna kijken naar een Kota Missie Show. We keken, net als toeristen in Nederland als ze Marken en Volendam bezoeken, naar mensen in klederdrachten maar dan ietsje exotischer, vooral de kleine meisjes waren wel lief.
Daarna waren we uitgenodigd voor een party bij Hindoestanen ergens in het oerwoud bij Saramacca. Een feest: daar waren we altijd wel voor in, dus propten we ons in een busje en reden een paar uur over een weg, waar links en rechts alleen maar rimboe te zien was. Toen we aankwamen werden we hartelijk verwelkomd en ons werd verzocht ons zoveel mogelijk tegoed te doen aan het aanwezige voedsel en de drank. Ondertussen hadden we best wel honger en vooral dorst gekregen dus deden we wat van ons verwacht werd. We zaten net gezellig aan tafel toen er een paar jeeps voor de tuin verschenen waaruit een stelletje mannen en vrouwen stapten, die onder begeleiding van lijfwachten met Uzi's in de aanslag, aan een tafel gingen zitten. Wie waren dat, vroegen we ons af ? Men fluisterde dat onder de mannen Horb zat en een ander die Minister van Landbouw was. Het was wel duidelijk wat de vrouwen waren. Geen van deze personen was uitgenodigd. De indringers dronken pure whisky en werden alsmaar luidruchtiger; het was een sinister stelletje en er ging een zekere dreiging van ze uit. We voelden ons niet meer zo op ons gemak, zeker niet als een paar meter verderop een paar kerels met machinegeweren naar je staan te kijken. We besloten daarom het feest vroegtijdig te verlaten en we waren, helaas voor de gastheren, niet de enigen.

Daar moest ik aan denken, terwijl we op de terugkeer van de captain wachtten. Dat duurde niet lang.
'Nou jongens, geen problemen hoor. De opstand is nog even uitgesteld vanwege de vele feesten die er de komende tijd gepland staan, maar daarna gaat het gebeuren. We gaan morgen dus gewoon naar huis.'
Oh, nou gelukkig dan maar. Daar namen we nog een biertje op en gingen 's avonds eten bij de Chinees aan de overkant van het hotel. Nog even dansen bij de Diamond Club en netjes terug naar het hotel voordat om 24.00 uur de avondklok begon.

Een paar maanden later vonden de decembermoorden plaats. Bouterse en zijn maten waren kennelijk iets eerder uitgefeest dan hun tegenstanders.